De teelt van aardbeien

Aardbeiteelt

Aardbeien groeien op nagenoeg alle grondsoorten. Het gewas stelt wel hoge eisen aan de structuur van de grond: een goede lucht- en waterhuishouding is erg belangrijk, de bodem moet goed doorwortelbaar zijn terwijl de grondwaterstand 80 tot 100 cm onder maaiveld dient te liggen. Daarnaast moet de grond tijdig bewerkt worden om goed te kunnen bezakken. Op zandgronden kan men gebruik maken van een vorenpakker, waardoor de periode tussen ploegen en planten veel korter kan zijn. Soms is het gunstig de grond 80 tot 100 cm diep los te maken.

Iedere grond is anders en dus is het moeilijk om een algemeen advies te geven. Om fouten en teleurstellingen te voorkomen kan men het beste vooraf een deskundige raadplegen. Verder moet de grond vrij zijn van aaltjes. Bij twijfel zal een grondonderzoek de eventuele noodzaak van een ontsmetting aantonen.

Aardbeirassen

Ons assortiment aardbeienrassen bied uitkomst aan vrijwel elke professionele teler. Zo hebben we zowel rassen voor late als vervroegde teelten, voor optimale smaak, optimale opbrengst, of zelfs beide.

Rijptijden

Onze aardbeirassen zijn ook opgenomen in een rijptijdenoverzicht, waarin u de rijptijden gemakkelijk kunt vergelijken.

Onderzoek

Vissers Aardbeiplanten BV heeft al enige jaren tijd en energie gestoken in een veredelingsprogramma in een poging nieuwe, voor de professionele teler interessante rassen, te vinden.

Teeltsysteem

De beste aardbeienplanten zijn niets zonder een goed teeltsysteem.

Ziekten en andere plantbedreigingen

Aardbeiplanten worden door allerlei ziekten en insecten bedreigd. Om tot een maximale productie te komen zijn een aantal voorzorgsmaatregelen en beschermingsmiddelen nodig.

Classificaties

Aardbeiplanten worden als volgt geclassificeerd:

  • Pre-basis materiaal (PBM) - Deze plant is geregistreerd bij de NAKT en is getoetst op virussen. De nabouw van deze plant word als BM geclassificeerd.
  • Basis materiaal (BM1, 2 of 3) - Deze planten worden in een insectenvrije kas doorvermeerderd. De eerste nabouw is BM1. Zolang deze planten in de insectenvrije kas blijven wordt de nabouw van BM1, de BM2. De nabouw van de BM2 is de BM3 en wordt ook in een insectenvrije kas geteeld. Wanneer de nabouw van BM1, BM2 of BM3 naar buiten gaat om te vermeerderen worden in deze gevallen BM5-planten geproduceerd.
  • BM4 - De in een bedekte teelt vermeerderde nabouw van BM1 of BM2 of BM3, geschikt voor vermeerdering.
  • BM5 - De in de open lucht vermeerderde nabouw van BM1, 2, 3 of 4, geschikt voor vermeerdering.
  • Gecertifeerd materiaal (CM) - Productieplanten, afkomstig van BM moederplanten.
  • CAC - Niet gecertificeerde productieplanten, en dus niet geschikt voor vermeerdering. Reden voor het niet certificeren kan zijn afkomst van buitenlandse moederplanten, nabijheid van productievelden of een te hoog percentage afwijkende planten.
     

Bovenstaande tekst is afgeleid van de regelgeving opgesteld door de NAKT in Nederland. Buiten Nederland gelden voor dezelfde classificatie minder stringente groeiomstandigheden. 

Nak Tuinbouw

Planttypes

Wij kunnen u de volgende planttypen aanbieden:

  • Zware en Medium wachtbedplant - De wachtbed plant met het grootste productiepotentieel. Het beste komt deze plant tot zijn recht als hij in april en mei geplant wordt.
  • Lichte wachtbedplant - Deze maat is geschikt om door te telen. Hiervoor mag hij niet te vroeg geplant worden, beste tijd is mei.
  • A+ extra - Dit zijn de dikste planten uit de normale vermeerdering. De ervaring leert dat deze planten iets minder maar dikkere vruchten kunnen produceren dan de wachtbedplant.
  • A+ plant - Deze zijn speciaal geschikt voor de doorteelt. Het eerste jaar een matige opbrengst van uitstekende vruchten en het tweede jaar de grote opbrengst.
  • Kleine A+ plant - Deze plant kan het eerste jaar vruchten produceren. Hiermee worden in het algemeen de kosten van de plant terug verdiend en zal het tweede jaar de normale oogst plaats vinden.
  • Frigo plant - Deze moet alleen gezien worden voor productie in het volgende jaar.
  • Trayplanten - Deze worden vooral gebruikt in de kasteelt of op stellingen. Deze planten kunnen lang bewaard worden en starten ook onder warme condities gemakkelijk met groeien.
  • Mini-trayplanten - Deze gepotte planten worden voor de stellingteelt geproduceerd en hebben een iets kleinere pot dan de trayplant. De mini tray wordt ook voor doordragende rassen gebruikt.
  • Plugplanten - Dit zijn planten die in kleine pluggen worden opgetrokken en als verse plant in augustus of bewaarde frigoplant in het voorjaar wordt uitgeleverd.
  • Verse plant - Deze worden in juli/augustus gerooid om weer direct uit te leveren. De planten produceren na de winter in het normale seizoen. Ook worden deze planten gebruikt om op wachtbed te zetten voor het produceren van wachtbedplanten.
  • De stek - Dit zijn ongewortelde plantjes die in juli geoogst en onmiddellijk geplant worden op plug, minitray en tray.

Bemesting

Als basisbemesting is een gift van 80-100 ton oude stalmest ideaal. Natuurlijk dient u rekening te houden met de landelijke wetgeving omtrent toediening van mest. Verse stalmest, drijfmest, kippenmest en champignonmest moeten bij voorkeur in de herfst van het voorgaande jaar toegediend worden. Een bijbemesting met een NPK-meststof mag men pas geven als de planten goed aan de groei zijn.

Voorraadbemesting met een langwerkende meststof voor het planten, zorgt ervoor dat het gewas regelmatig kan beschikken over voedingsstoffen. De dosering hangt af van de bemestingstoestand. Een bemesting moet men altijd op een droog gewas geven. Als het daarna niet regent, dient men te beregenen.

De pH voor aardbeien moet, afhankelijk van de grondsoort, tussen 5 en 6 liggen. Stikstof dient ongeveer 4 weken na het planten gegeven te worden (maximaal 50 kg pure Stikstof). Sommige rassen mogen met maximaal 25 kg bemest worden. Veel stikstof geeft altijd weke vruchten. De optimale PW waarde ligt tussen 21 en 30. In dat geval is een onderhoudsbemesting met 120 kg fosfaat voldoende.

Kalitoestand dient vooral tijdens de pluk op een optimaal niveau te liggen. Kali zorgt voor sterke vruchten en een mooie kleur. De optimale K-waarde is ongeveer 13. Een onderhoudsbemesting van 200 kg op zandgrond en 280 kg op zeeklei is voldoende. Kali beperkt het optreden van meeldauw en phytopthora.

Belangrijkste teeltmaatregelen voor en na het planten

  • Zet de planten direct na ontvangst tot aan de kraag, met de wortels goed verspreid en stevig aangedrukt, in een goed bemeste grond.
  • Bij droog weer de jonge planten plm 14 dagen goed vochtig houden, zodat ze vlot aan kunnen slaan. Hierbij moet vooral de verdamping van de planten gecompenseerd worden met beregening. Alleen de grond vochtig houden is niet voldoende.
  • Plantafstand in de rij : 25 tot 30 cm; rijenbreedte 75 tot 100 cm. Een en ander afhankelijk van uw mechanisatie en teeltsysteem.
  • Ter voorkoming van mijt, spint of luis-schade, de aanplant intensief controleren en zonodig een bestrijding uitvoeren met de daarvoor toegelaten middelen.
  • Vruchtrotbestrijding met de daarvoor toegelaten fungiciden.

Schets van juiste plantmethode

De juiste plantdiepte is belangrijk. Bij te diep planten is het gevaar voor stengelbasisrot erg groot, terwijl bij te ondiep planten de kans op uitdrogen toeneemt.

Plantmethode

Chemische of mechanische onkruidbestrijding

De onkruidbestrijding speelt een belangrijke rol bij de teelt van aardbeien. Een door onkruid vervuild gewas zal altijd minder produceren dan een gewas dat onkruidvrij is. Al jaren wordt er gediscussieerd of de onkruidbestrijding chemisch of mechanisch moet gebeuren. Het is niet de bedoeling op deze plaats een uitspraak te doen wat het beste is. Dat is trouwens ook niet mogelijk, omdat de omstandigheden per perceel totaal verschillend kunnen zijn. Deze omstandigheden zijn mede bepalend voor de keuze. Verder is de beschikbaarheid van personeel voor het handmatig onkruid verwijderen bepalend voor uw keuze.

Wanneer kan geen chemische onkruidbestrijding worden toegepast?
OnkruidbestrijdingEen chemische onkruidbestrijding is zinloos als de aanplant in slechte conditie is. De oorzaak voor deze slechte conditie kan gezocht worden in wateroverlast of vorstschade. Een andere reden voor het achterwege laten van een chemische onkruidbestrijding kan de samenstelling van de onkruidvegetatie zijn. Er kunnen onkruiden groeien die niet gevoelig zijn voor de beschikbare middelen. Ook de teeltwijze kan bepalend zijn voor wel of niet spuiten.

Lees voor het gebruik van chemische middelen altijd nauwkeurig het etiket op de verpakking. Bescherm u goed tijdens het spuiten. Draag waterdichte spuitkleding, rubber of kunststof handschoenen, laarzen en een deugdelijk spuitmasker. Werk alleen met deugdelijke spuitapparatuur.